Spanning en stroom
De twee belangrijkste grootheden om elektriciteit te meten zijn spanning en stroom. De spanning wordt in volt (afkorting V) en de stroom in ampère (afkorting A) aangegeven. De gebruikelijke spanning in een Nederlandse huishouden is 230 V. Hierbij handelt het zich om wisselspanning met een frequentie van 50 hertz (Hz), wat betekent dat de spanning 50 keer per seconde tussen +230 en -230 V wisselt. Als gevolg schommelt de stroom ook met dezelfde frequentie.
De stroom wordt door middel van zekeringen in de groepenkast beperkt tot een maximum van 16 A per groep. Als de hoeveelheid stroom hoger wordt kunnen kabels te heet worden en brand ontstaan.
De spanning die aan Nederlandse huishoudens aangeleverd wordt, is nagenoeg constant 230 V (bij een eenfasenet). De stroom daarentegen varieert en wordt bepaald door de stroomverbruikers in huis. Stroom en spanning hangen samen over de elektrische weerstand, die in ohm (Ω) gemeten wordt. Het product van stroom en weerstand is gelijk aan de spanning. Dat betekent, dat hoe lager de weerstand, hoe hoger is de stroom. Bij een heel kleine weerstand krijgen we een kortsluiting.
Elektrisch vermogen
Een andere grootheid die in samenhang met elektrische verbruikers vaak gebruikt wordt is het elektrische vermogen dat in watt (W) gemeten wordt. In principe kan het vermogen berekend worden door de waardes voor spanning en stroom met elkaar te vermenigvuldigen. Omdat wij hier met wisselspanning te maken hebben is de op deze manier verkregen vermogenswaarde (het zogenaamde schijnbare vermogen) alleen dan gelijk aan het werkelijke vermogen als de stroom in fase loopt met de spanning. In fase betekent dat stroom en spanning tegelijkertijd hun maximum bereiken. Omdat er verbruikers (lampen, apparatuur) in de elektrische schakelingen zitten, loopt de stroom achter de spanning aan, waardoor het werkelijke vermogen altijd lager is dan het schijnbare vermogen. Het verschil tussen schijnbaar en werkelijk vermogen wordt blind vermogen genoemd.
Het werkelijke vermogen heeft de eenheid watt (W), het schijnbare vermogen de eenheid volt-ampere (VA) en het blinde vermogen de eenheid var. In de praktijk wordt meestal alleen van watt gesproken. Bijvoorbeeld een groep in een eenfasenet kan theoretisch een maximaal vermogen van 16 A x 230 V = 3680 W leveren. Zo gauw er stroomverbruikers aan deze groep aangesloten worden zal het werkelijke vermogen bijna altijd lager dan deze maximale waarde zijn. In dat geval is het schijnbare vermogen 3680 VA (de eenheid voor schijnbaar vermogen) en het werkelijke vermogen lager. Meestal is het verschil niet groot en het levert geen problemen op om op deze manier het werkelijke vermogen te schatten.