Een elektrakabel bestaat bijna altijd uit meerdere aders, ook geleiders genoemd. Een ader is het koperdraadje dat de stroom geleidt. Bijvoorbeeld in een platte huishoudkabel zitten twee aders die blauw en bruin geïsoleerd zijn en door een (meestal witte) mantel omsloten zijn.
Op deze pagina worden de kwaliteit, het materiaal, de kleurcodering en aderdoorsnede besproken. Verder komen een paar aandachtspunten voor het gebruik van een verlengsnoer aan de orde.
Elektrakabelkwaliteit
Een elektrakabel moet van goede kwaliteit zijn. Een minderwaardige aderisolatie kan tot kortsluiting en brand leiden, grondkabels moeten tegen vocht kunnen en mechanisch belastbaar zijn enzovoorts.
Materiaal van een elektrakabel
Een elektrakabel met het KEMA-KEUR-merk of de CE-markering voldoet aan internationale veiligheidsstandarden. Het is aan te raden alleen kabels te kopen die een van deze markeringen dragen.
De aders van een elektrakabel voor huishoudelijk gebruik bestaan bijna allemaal uit 99.95% koper. Als de leiding buigzaam moet zijn bestaan de aders uit meerdere samengeslagen dunne adertjes, dit wordt litze genoemd. Elke ader is geïsoleerd om kortsluiting te voorkomen en de mens te beschermen. Het isoleerende materiaal is meestal pvc, gevulcaniseerde polyetheen (XLPE) of etheen propeen rubber (EPR). Bestaat de kabel uit meer dan één ader, dan worden deze met een mantel omhuld, die van pvc of rubber gemaakt is. Kabels voor sommige apparatuur zoals de strijkijzer hebben een mantel van hittebestendig textiel. Voor hogere spanningen wordt de ruimte tussen de aders ook nog opgevuld met isolerend materiaal of de aders met kunststof tape omwikkeld, waardoor de zogenaamde isolatiewaarde verhoogd wordt. Kabels die mechanisch belastbaar moeten zijn, worden extra beschermd met staal- en koperdraden.
De isolatiewaarde van de mantel bepaalt de maximaal toelaatbare elektrische spanning en de doorsnede van de aders de maximaal toelaatbare stroomsterkte.
Kleurcodering in elektrakabels
Draadtype | Symbool | Kleurcode tot 1970 | Actuele kleurcode |
---|---|---|---|
fase | L | groen | bruin |
drie fasen | L1, L2, L3 (oud: R, S, T) | - | bruin, zwart, grijs of bruin, bruin, bruin |
nul | N | rood | blauw |
schakel | T | zwart | zwart |
aarde | PE of | grijs of wit | groen-geel |
De meeste elektrakabels in huis hebben drie aders met verschillende kleuren: fase (bruin geïsoleerd), nul (blauw geïsoleerd) en aarde (groen-geel geïsoleerd). Voor het aansluiten van een schakelaar aan een verbruiker, bijvoorbeeld een lamp, wordt een zwart geïsoleerde kabel voor fase gebruikt in plaats van bruin; dit is de schakeldraad. Voor 1970 was het fasekabel groen, nul was rood en aarde grijs of wit. De schakeldraad was toen ook al zwart.
Apparatuur met een vermogen boven de 5750 W (bij een hoofdveiligheid van 25 A) of 8050 W (hoofdveiligheid van 35 A) worden op het driefasennet aangesloten. De isolaties van de drie fasedraden zijn bruin, zwart en grijs of alle drie bruin. Deze drie draden en eventueel de nuldraad zijn in een gevlochten metalen buitenscherm geplaatst, welke als aarde dient.
Aderdoorsnede
Stroomsterkte in A | Aderdoorsnede in mm² | |
---|---|---|
smeltveiligheid | automaat | |
6 | 1 | 0.75 |
10 | 1.5 | 1 |
16 | 2.5 | 1.5 |
20 | 4 | 2.5 |
25 | 6 | 4 |
35 | 10 | 6 |
Hoeveel stroom er veilig door een elektrakabel kan vloeien, dat wil zeggen zonder dat de kabel te heet wordt en de isolatie smelt, is afhankelijk van de soort geleider, de diameter en de lengte van de kabel. Ook de soort zekering die in de groepenkast is geïnstalleerd speelt een rol.
De tabel hiernaast laat de maximale stroom door geïsoleerde koperen geleiders zien volgens DIN 57100 bij een maximale omgevingstemperatuur van 30 ºC.
Voorbeelden
Voor een lamp van 40 W is een stroom van 40 W / 230 V ≈ 0.2 A nodig, de kleinste doorsnede van 0.75 mm² is dus voldoende, ongeacht of de groep met een smeltveiligheid of een automaat beveiligd is. Hoeveel stroom heeft een 100 W lamp nodig en welke kabeldoorsnede is nodig?
Een strijkijzer met een vermogen van 2100 W verbruikt 2100 W / 230 V ≈ 10 A aan stroom, waarvoor een aderdoorsnede van 1 mm² nodig is als de groep met een smeltpatroon beveiligd is.
Een fornuis met een vermogen van 10000 W wordt aan een krachtgroep met drie fasen aangesloten. De stroomsterkte is 10000 W / (√3 x 400 V) ≈ 14.5 A. (De factor √3 is nodig, omdat het zich om drie fasen handelt.) De aderdoorsnede moet dus 2.5 mm² zijn als de drie fasen met smeltpatronen beveiligd zijn.
Verlengsnoer
Een verlengsnoer is meestal van huishoudkabel of rubberkabel gemaakt. Zij zijn als losse kabel met een stekker an het ene einde en een stopcontact aan het andere te verkrijgen of op een haspel, waar een of meerdere stopcontacten in de haspel geïntegreerd is.
Als het apparaat dat je met een verlengsnoer wilt aansluiten een aardeaansluiting nodig heeft, moet het verlengsnoer ook een aardedraad hebben. Dat is te zien is aan de randaarde in het stopcontact en de stekker van het verlengsnoer. Vooral oudere verlengsnoeren hebben vaak geen randaarde en dus ook geen aardedraad.
Ook voor het verlengsnoer gelden de richtlijnen voor de aderdoorsnede.
Als je een verlengsnoer op een haspel gebruikt, kijk op de haspel of je het snoer helemaal eraf moet rollen (als er niets staat, rol de kabel altijd helemaal eraf). In hoeverre dit moet gebeuren is afhankelijk van het vermogen van de apparatuur, die je via de haspel wilt aansluiten. Hierbij moet je de vermogens van alle apparaten bij elkaar optellen, die aan de stopcontacten van de haspel aangesloten zijn. Het niet-afrollen kan tot sterke verhitting van de opgerolde kabel en in het ergste geval voor het smelten van de isolatie leiden. De opgerolde kabel werkt als een spoel en elke winding verhoogt de elektrische weerstand en daarmee de warmteproductie.
Bij het op- of afrollen van een haspel mag niets aan de stopcontacten van de haspel aangesloten zijn, omdat de aangesloten kabels beschadigd kunnen raken.